Op 2 april 2020 heeft de wetgever een nieuwe circulaire gepubliceerd omtrent de intracommunautaire B2B handelingen. De circulaire licht de uitgebreide regels omtrent intracommunautaire handelingen toe, welke in werking zijn getreden sinds 1 januari 2020.
Vermelding van het btw-nummer
Een intracommunautaire levering kan volgens art 39bis van het btw-wetboek worden vrijgesteld wanneer ze verricht wordt voor een btw-plichtige afnemer welke door middel van een btw-nummer geïdentificeerd is in zijn lidstaat. Voorheen was het aantonen van het btw-nummer van de afnemer slechts een vormvoorwaarde. Sedert januari 2020 is dit echter gewijzigd naar een grondvoorwaarde, waardoor het bij facturatie nu verplicht is dat de afnemer het btw-nummer mededeelt aan de leverancier om gebruik te kunnen maken van de btw-vrijstelling.
De nieuwe grondvoorwaarde verwacht eveneens van de leverancier dat de geldigheid van het btw-nummer van de afnemer telkens gecontroleerd wordt op het moment dat er een levering plaatsvindt. De leverancier kan de geldigheid ten allen tijde controleren via de VIES databank.
Indien de leverancier het btw-nummer van de afnemer niet verkrijgt, of indien deze bij controle ongeldig blijkt te zijn, dient bij facturatie BTW worden aangerekend. Indien later blijkt dat de afnemer toch over een geldig btw-nummer beschikt, kan de leverancier de oorspronkelijke factuur crediteren, en opnieuw opstellen met de intracommunautaire vrijstelling van btw. Indien een afnemer haar btw-nummer in aanvraag is, zal er achteraf eveneens een correctie kunnen gebeuren om de btw alsnog vrij te stellen.
In principe is in voorgaande situatie het niet mogelijk om de oorspronkelijk gerekende btw te recupereren via de teruggaafprocedure en kan de afnemer deze dus enkel via de leverancier terugvragen. Hierop is wel een uitzondering voorzien indien een terugbetaling door de leverancier niet kan gebeuren doordat deze insolvabel is, zich in een faillissement bevindt of bij een gerechtelijk akkoord.
Het bewijs van vervoer
Bij intracommunautaire handelingen dient de leverancier het vervoer van de goederen te bewijzen. Net zoals voor de wijzigingen, moet de leverancier het vervoer van de goederen van de ene naar de andere lidstaat kunnen bewijzen. Er zijn 3 soorten bewijzen die kunnen geleverd worden bij het vervoer van intracommunautaire leveringen.
1. Het overeenstemmend geheel van bewijzen
Het geheel van bewijzen omvat verschillende gebruikelijke handelsdocumenten die vaststellen dat een goed naar een andere lidstaat wordt vervoerd. Hiervoor kunnen alle documenten in aanmerking komen, maar geen enkel document kan apart voldoende zijn. Er dient dus een geheel van verschillende documenten aangetoond worden. Voorbeelden hiervan zijn facturen, bestelbonnen, vervoersdocumenten, …
2. Wettelijke vermoedens
Bij de wettelijke vermoedens hangt de bewijslast af van welke partij er precies instaat voor het vervoer. Indien de leverancier instaat voor het vervoer, zijn er twee manieren om het nodige bewijs te leveren.
- Enerzijds kan er bewijs geleverd worden indien er twee bewijsstukken door twee verschillende onafhankelijke partijen (verschillend van de leverancier/afnemer) kunnen aangetoond worden. Het gaat hier over documenten die rechtstreeks betrekking hebben tot de verzending van het vervoer zelf, zoals een factuur van de onafhankelijke vervoerder van de goederen of een ondertekend CRM-document.
- Anderzijds kan er bewijs geleverd worden indien er één bewijsstuk wordt geleverd zoals hierboven vermeld én een bewijsstuk dat onrechtstreeks betrekking heeft tot het vervoer (zoals een verzekeringsovereenkomst voor het vervoer, bankdocumenten die de betaling van het vervoer aantonen, officiële documenten uitgereikt door een overheidsinstantie waarin de aankomst van de goederen wordt bevestigd, …)
Indien de afnemer instaat voor het vervoer, kunnen dezelfde bovenvermelde manieren toegepast worden om het bewijs van het vervoer te leveren. Aanvullend moet de koper echter uiterlijk de 10e dag van de volgende maand een schriftelijke verklaring afleveren waarin bevestigd wordt dat hij de goederen voor zijn rekening vervoerd.
De administratie kan deze vermoedens weerleggen indien deze kan aantonen dat de geleverde bewijsstukken onjuiste informatie bevat of vals is.
Indien de afnemer of leverancier geen derde partij inschakelt om het vervoer te doen en met eigen transportmiddelen het vervoer regelt, kunnen de wettelijke vermoedens in principe niet worden toegepast omdat er geen onafhankelijke partij instaat voor de bewijsstukken.
3. Het bestemmingsdocument
De laatste vorm van bewijsstukken dat kan gebruikt worden om de levering van een goed te bewijzen, is het bestemmingsdocument gecombineerd met de factuur van het vervoer, indien het vervoer wordt uitgevoerd door de leverancier.
Het bestemmingsdocument kan opgesteld worden door de leverancier, de afnemer of een persoon die door een van deze partijen werd gemachtigd. Het is eveneens mogelijk om een geglobaliseerd bestemmingsdocument op te stellen, voor maximaal 3 opeenvolgende kalendermaanden. Het bestemmingsdocument moet minstens volgende zaken vermelden:
- De naam, het adres en het btw-nummer van zowel de leverancier, als de afnemer;
- De plaats van aankomst;
- Een verklaring dat het bestemmingsdocument betrekking heeft op de aankomst van goederen die vallen onder een intracommunautaire levering van goederen, welke vrijgesteld is volgens art. 39bis, eerste lid, 1° en 3° van het btw-wetboek;
- Een omschrijving en hoeveelheid van de goederen die vervoerd worden;
- Datum van uitreiking van de factuur en het factuurnummer, of indien de factuur nog niet werd opgesteld een uniek referentienummer dat aan het factuur is verbonden;
- Datum van ontvangst van de vervoerde goederen.
De afnemer of een door hem gemachtigd persoon dient het bestemmingsdocument te dateren, ondertekenen en terugsturen naar de leverancier binnen de 3 maanden na verzending van het bestemmingsdocument. De documenten mogen per e-mail verzonden worden zolang de authenticiteit van de ondertekenaar gegarandeerd blijft.
De Intracommunautaire opgave
Met de nieuwe regels wordt de vrijstelling voor een intracommunautaire handeling verworpen indien de verkoper haar intracommunautaire opgave niet tijdig en correct indient. Vermits de intracommunautaire opgave meestal vele later dan het moment van de levering wordt ingediend, voorziet de wetgever in een mogelijkheid om de vrijstelling dus retroactief te verwerpen.
Indien de leverancier echter ter goeder trouw handelt en eventuele vergissingen spontaan of onmiddellijk na vraag van de administratie rechtzet, wordt de vrijstelling niet verworpen. Ook als de leverancier zich begeeft in een geval van overmacht waardoor hij niet tijdig kan voldoen aan de voorwaarden, kan de administratie de vrijstelling niet verwerpen.